In het verleden werd Telnet vooral gebruikt voor de toegang op afstand via het netwerk tot UNIX-servers. Middels een Telnet-toepassing (Telnet Client) kan vanaf een willekeurige computer binnen het netwerk toegang op afstand tot een andere computer (Telnet-server) worden verkregen.
Tegenwoordig wordt Telnet ook gebruikt voor de configuratie van netwerkcomponenten zoals COM-servers. Telnet wordt onder TCP/IP normaal aangesproken via poortnummer 23. Voor speciale toepassingen kunnen echter ook andere poortnummers worden gebruikt. Telnet is gebaseerd op TCP/IP als overdrachts- en beveiligingsprotocol.
Eigenschappen en parameters van Telnet in het DOS-venster:
- TELNET <IP-adres>
Er wordt een Telnet-verbinding opgebouwd met poort 23 van de door het IP-adres weergegeven Telnet-server. - TELNET <IP-adres> <poortnr.>
Er wordt een Telnet-verbinding opgebouwd met de weergegeven poort van de door het IP-adres weergegeven Telnet-server.
Voorbeeld:
TELNET 172.16.205.49 1111
Er wordt een Telnet-verbinding opgebouwd met poort 1111 van de Telnet-server met het IP-adres 172.16.205.49.
In de Windows-omgeving worden de adresseringsparameters voor Telnet-verbindingen ingevoerd in het menu <Verbinden/netwerksysteem>. In het invoervenster wordt onder "Hostname" het IP-adres van de Telnet-server en onder "Aansluiting" het gewenste poortnummer ingevoerd. De opgegeven invoer "Telnet" stemt overeen met poortnummer 23.