Richtlijnen voor de positionering van beveiligingsinrichtingen

De effectiviteit van bepaalde soorten beveiligingsinrichtingen is deels afhankelijk van de juiste positie van de desbetreffende onderdelen van de inrichtingen ten opzichte van de gevarenzone.

• Type te gebruiken inrichtingen
• Aanspreektijden van de gebruikte beveiligingsinrichtingen
• Tijd totdat is gegarandeerd dat de machine na het aanspreken van de beveiligingsinrichting een veilige toestand heeft bereikt, bijvoorbeeld de machine is stopgezet
• Biomechanische en antropometrische gegevens van lichaamsdelen
• De baan van een bepaald lichaamsdeel als het vanuit de sensor- of bedieningsorganen in de richting van de gevarenzone beweegt
• De mogelijke aanwezigheid van een persoon tussen de inrichting en de gevarenzone
• De mogelijkheid dat de toegang tot de gevarenzone niet wordt herkend

In de EN ISO 13855 worden in de eerste plaats zogenaamde naderingssnelheden van de mens gedefinieerd. Met deze naderingssnelheden moet rekening worden gehouden bij het definiëren van veiligheidsmaatregelen en bij het kiezen van geschikte sensoren. Hierbij worden, afhankelijk van de naderingsrichting en het soort nadering, verschillende snelheden en beschermingsgrootheden vastgelegd. Ook het aspect van de indirecte nadering wordt behandeld.

Naast het berekenen van veiligheidsafstanden wordt ook de problematiek van de naloopmeting behandeld. Hierbij zijn er duidelijke richtlijnen over hoe een naloopmeting kan plaatsvinden of niet mag plaatsvinden.