De richtlijnen zijn gericht aan de EU-lidstaten, die de plicht hebben om de Europese richtlijnen om te zetten in nationaal recht. In Nederland bijvoorbeeld zijn ze ingepast in de Warenwet.
Normen hebben geen bindend karakter en geven slechts de stand van de wetenschap en techniek op het moment van de publicatie weer. Pas wanneer normen door een publicatie in het Publicatieblad van de EU tot een EU-richtlijn geharmoniseerd zijn, mogen ze in een EU-conformiteitsbeoordelingsprocedure worden toegepast. De naleving van de eisen leidt tot het zogenaamde vermoeden van overeenstemming. Dit vermoeden van overeenstemming betekent dat een fabrikant ervan kan uitgaan dat bij de juiste omzetting van de norm is voldaan aan de fundamentele veiligheidseisen van de in de normbijlage gedefinieerde EU-richtlijn.
Als een fabrikant Europese richtlijnen en de daarbij geharmoniseerde normen juist toepast, geldt in de zin van de productaansprakelijkheid de zogenaamde omkering van bewijslast. Dat wil zeggen: bij een ongeval of sterfgeval moet de markttoezichthouder (in Nederland de Arbeidsinspectie) of het Openbaar Ministerie aan de fabrikant aantonen dat richtlijnen en geharmoniseerde normen niet juist zijn nageleefd en toegepast.